Een goede vriend belt bij mij aan. ‘Goedavond, Ruud. Hoe gaat het?’ Hij wil mijn huis binnen lopen. ‘Ho, even wachten’, zeg ik. ‘Ben je gevaccineerd? Nee? Heb je corona gehad? Nee? Heb je je laten testen op corona? Nee? Ik denk aan mijn vrouw en mijn schoonmoeder van 96, die juist op visite is. Zal ik mijn vriend uitnodigen om binnen te komen? Ik denk het niet. ‘Sorry.’ 

Waarom eigenlijk niet? Ik moet er niet aan denken dat mijn vrouw of schoonmoeder COVID krijgen, omdat ik niet het lef had om lastige vragen te stellen en om ‘nee’ te zeggen. Dat is 3G. ‘Oh’, hoor ik uw epidemiologisch brein werken. ‘3G helpt toch niet heel erg veel tegen besmetting? 5%, 10%? Van Omikron wordt je toch niet zo ziek?’ We hebben ondertussen allemaal geleerd om de waarde van het leven van onze medemens in epidemiologische en utilitaristische variabelen uit te leggen. ‘U hebt gelijk’, antwoord ik u. ‘Maar mijn vrouw en mijn schoonmoeder zijn geen epidemiologische variabelen. Je wordt niet ziek als lid van een populatie. Je sterft niet als lid van een groep. Maar alleen, als bijzondere medemens.’ Ik vind dat ik het aan al deze bijzondere mensen, niet alleen aan mijn vrouw of schoonmoeder, verplicht ben om deze lastige vragen te stellen. Want dat is 3G: niet anders dan het stellen van drie lastige vragen, waar we een app voor hebben uitgevonden.

Waarom moeten we deze drie vragen aan elkaar stellen? Ook als we geen app zouden hebben? Ik las gisteren in het redactionele commentaar van mijn krant, de NRC, de oproep om 3G zo snel mogelijk af te schaffen. ‘Er is geen rechtvaardiging meer om vrijheden in te perken. Als wij 3G handhaven maken we vrijheidsbeperkende maatregelen semi-permanent. Dat is een sluipend proces.’ Deze drogreden van de vrijheid achtervolgt ons al maanden. Dat vraagt om een kanttekening. 

Wij behoren volgens de World Value Survey tot de meest postmoderne landen ter wereld. Dat zijn de landen waar de kritische houding ten opzichte van gezag en het streven naar persoonlijke vrijheid het meest ontwikkeld zijn. Daarin zijn wij maatgevend en vooruitstrevend. Je ziet het terug in onze grondwet. Dat is een grondwet van vrijheidsrechten, waar andere rechten – zoals het recht op leven – anders dan bijvoorbeeld in de Duitse grondwet, maar stiefmoederlijk bedeeld zijn. Het goede leven is een vrij leven. Wee degene – vooral de overheid – die ons een strobreed in de weg legt. 

Welnu, COVID-19 is diegene. COVID-19, de pandemie, veranderde in één klap onze persoonlijke verhouding tot elkaar. In epidemiologische termen: ik werd tegelijk victim en vector, slachtoffer en dader, een dodelijke projectiel voor mijn medemens. In één verschrikkelijke klap werd duidelijk dat al onze vrijheden steunen op één verzwegen recht: het recht op leven. In één salto morale werd duidelijk dat mijn eerste verplichting in pandemische tijden niet is om de vrijheden, maar om het leven van mijn medemens te beschermen. In een moral big bang brak het besef door dat de bescherming van het recht op leven in pandemische tijden zwaarder weegt dan de vrijheid om een café te bezoeken, naar een film te gaan, te dansen of naar een concert te gaan, wanneer ik dat wil. Niet omdat mijn overheid dat van mij vraagt, maar omdat ik vind dat dit zwaarder moet wegen. Je kunt het solidariteit noemen. Ik noem het gerechtigheid – recht doen aan de ander.

3G is dus niet een beperking van vrijheid, maar een oefening in solidariteit. 3G staat niet voor een epidemiologische rekensom, maar voor de verplichting die ik mijzelf op leg om alles uit de kast te halen om te vermijden dat ik anderen onnodig ziek maak of misschien zelfs naar de andere wereld help. 3G is beleid dat mij steunt in die opdracht, zodat ik niet steeds opnieuw hoef uit te leggen waarom ik deze drie lastige vragen moet stellen. Zou het overigens niet prachtig zijn als het café op de hoek uit zichzelf de drie lastige 3G vragen zou stellen? Zelfs als onze overheid 3G voortijdig beëindigd heeft? 

Nu hoor ik uw epidemiologisch brein opnieuw op volle kracht werken. ‘Ja, maar de mensen doen het toch niet. Ze gaan zich nog meer tegen vaccins en boosters keren! Het is contraproductief!’ De talkshow talk of the town. Ja, denk ik dan. De vrijheid kruipt waar hij niet gaan kan. Het is toch treurig als je alleen aan je vrijheid denkt – en verder niets. ‘Maar we gaan het toch niet handhaven’, hoor ik u weer. ‘Misschien’, denk ik dan. ‘Maar zijn het niet onze hedonistische vrijheden in de overdrive waardoor COVID maatregelen vanaf dag één slecht zijn gehandhaafd?’

Nu valt niet te ontkennen dát het beter met ons gaat. Velen van ons zijn gevaccineerd. Omikron maakt ons minder ziek. We komen minder vaak in het ziekenhuis en op de IC te liggen. Maar dat is niet het hele verhaal. Vaccins beschermen ons minder goed. En ondertussen is er sprake van een omikron tsunami en lijken we de hoop te hebben opgegeven deze tsunami in te kunnen dammen. Moet dat niet een aansporing zijn om voor onze naaste en minder naaste medemensen meer te doen, in plaats van minder? Zou niet ieder aan zichzelf de drie lastige vragen moeten stellen? En als het antwoord ‘nee’ is, zich de vraag moeten stellen ‘wat doe ik nu?’  Ga ik na de kroeg, naar de film, naar het voetbal of naar mijn goede vriend met zijn schoonmoeder van 96?

Zolang we dat niet vanzelfsprekend doen is 3G zo slecht nog niet. In alle eerlijkheid weet ik niet eens zeker of ik zelf de drie vragen zonder gewetensnood aan mijn goede vriend zou stellen. Ik weet zelfs niet zeker of ik hem toch niet binnen zou laten. ‘Maar wel een beetje voorzichtig hè!’ Zolang deze ongemakkelijke vragen niet normaal zijn is 3G een welkome oefening in vanzelfsprekendheid, in het recht doen aan de ander. Namelijk dat ik alles zal doen zodat mijn vrouw, schoonmoeder, goede vriend of onbekende cafébezoeker niet door mijn toedoen corona krijgt. De verwoestingen waren te groot. 

Wanneer dan wel 3G afschaffen? Nu, dat is helemaal niet zo moeilijk. Als de WHO verklaart dat de pandemie over is. Of beter, onze Tweede Kamer. Met tweederde meerderheid en bekrachtigd door de senaat. Geen dag eerder. Tot die tijd mag ik hopen dat wij iedere dag zien als een oefening in solidariteit. Dat we iedere dag deze drie lastige vragen blijven stellen.

Een pandemie slaat de gronden weg onder het sociaal contract van burgers en burgers onderling en hun overheid. Een sociaal contract bestaat alleen in onze verbeelding. Het legt vast wat burgers van elkaar mogen verwachten, en welke rol ze hun overheid daarin toedichten. Het omschrijft de morele beginselen van ons streven naar vrijheid, rijkdom en geluk, en de instituties die daar vorm aan geven.

Een pandemie brengt ons in niemandsland waar iets op de voorgrond komt te staan, wat we normaal gesproken als vanzelfsprekend dachten te hebben geregeld: het recht op leven, van iedereen. Ieder heeft een gelijk recht op leven. Daar had de grote Amerikaanse filosoof John Rawls niet aan gedacht, toen hij in 1971 zijn monumentale A Theory of Justice schreef. Voor Rawls waren het de gelijke vrijheidsrechten van iedereen waarop het sociaal contract in de democratische rechtsstaat steunde. Het recht op leven nam hij als vanzelfsprekend. Thomas Hobbes had het drie eeuwen eerder anders meegemaakt. Hij zag het sociaal contract als verzekering van het recht op leven, wat zonder een centrale overheid, die beschikt over het geweldsmonopolie, ‘hard, brutaal en kort’ is. Nog John Locke ziet de zorg voor de gezondheid van burgers als een cruciale peiler onder het sociale contract van burgers en overheid. Het is niet toevallig dat vanaf het einde van achttiende eeuw de publiek gezondheidszorg aan een indrukwekkende successtory bezig is. ‘Death is a social disease’, schreef de Franse sociaal geneeskundige René Vilermé toen al.

De COVID-19 pandemie zet dit recht op leven weer boven aan de agenda. Alle pandemieën doen dat. De Pest en de Cholera, AIDs en Ebola, Sars en COVID. Het antwoord op alle pandemieën is door de eeuwen heen ook opmerkelijk gelijkluidend: quarantaine, of moderner, lock down. De radicale inperking van ons streven naar vrijheid, rijkdom en geluk. Even opmerkelijk trouwens is dat Nederland in de 17de eeuw het laatste Europese land was dat in lock down ging.

Lockdown herinnert ons er aan dat het gelijke recht op leven van iedere burger het verzwegen fundament is onder de overeenkomst die burgers – denkbeeldig – met elkaar hebben afgesloten, en waartoe zij hun overheid – al weer denkbeeldig – in het leven hebben geroepen en gemachtigd. Overigens lezen we dit ook in onze grondwet die steunt op de gelijkheid van alle Nederlandse ingezetenen, de bescherming van politieke vrijheden en de plicht tot bevordering van welzijn, in de eerste plaats de gezondheid. De pandemie herinnert ons aan de disclaimer: alle grondrechten, alle rechten op vrijheid, rijkdom en geluk zijn slechts dan verzekerd, als het gelijke recht op leven van iedereen wordt gewaarborgd. Als dit recht op leven op het spel staat, dan moeten de andere rechten inleveren. Dat is een zaak van gerechtigheid. Hoeveel, en in welke mate: dat is de vraag. Net zoals de hedonistische revolte van alle pandemische tijden is.